Weerwoord

Kraai: Beste Simon Vinkenoog

Categorie

De Kraaicolumn van deze week is geschreven door Jan Aelberts.

Beste Simon Vinkenoog

Ik schrijf de doden vaker dan de levenden. De doden vertrouw ik. Ze hebben alles al gezegd. Ze hebben alles gedaan wat ze elke keer opnieuw zouden doen. Ze veranderen niet meer, niet van mening, niet van ideeën en zeker niet van kleding. De doden ken ik, van de doden heb ik een beeld. Een stilleven. Ook kost het me minder aan postzegels de doden te schrijven. Laten we dat vooral niet vergeten. Dat ik u schrijf, Simon, betekent wellicht dat u dood bent, dat u me geen postzegel kost, alleen wat woorden. Misschien wist u het al.

Tenslotte is er veel over u geschreven de laatste dagen, in herinnering, in memoriam en in verwarring. Rest in peace – vrede, Simon! Ook bent u benoemd, als dichter, enfant terrible, oude hippie, positivo, vriend, vader, man. Als ervaringsdeskundige. Als gebruiker, voorvechter en verslaafde van de betere plant. Als performer. Als scrabblespeler. Als vijftiger en als idealist. Zelf weet ik er niks van, van die vijftigers. Dat heeft met mijn geboortejaar te maken. En dat van u. 1928. Met moeite schets ik de jaren negentig en vaak denk ik, als de jaren negentig het resultaat zijn van de twintigste eeuw, dan kan die twintigste eeuw weinig voorstellen. De volgende.

Ik schrijf u om een beeld de wereld in te helpen. Het beeld dat u in mijn leven aankondigde. In welk jaar het was en waar het zich afspeelde weet ik niet. Ik zag het op televisie, eerder toevallig, zoals alles wat je op televisie ziet eerder toevallig is.

Daar, in dat verveelde canvas, bracht een dichter samen met zijn vrouw een gedicht, een dialoog tussen twee verliefden. Ze meenden het. Ze bekeken elkaar en het volk in die zaal had er weinig mee te maken. En ik in mijn kamer nog veel minder. Het bestond tussen hen, het ging over liefde.
      Hou je van mij, vroeg u haar.
      Ik hou van jou, antwoordde ze.
      Dan is het goed.
Ze verdween, geraakt zoals alleen vrouwen geraakt kunnen worden door die woorden. En op dat moment, Simon, maakte u zichzelf bekend. Edith Ringnalda en Simon Vinkenoog. Uw vrouw Edith was ondertussen zo'n meter of twee van u verwijderd, bijna uit uw baan verdwenen, bijna uit het zicht en achter de coulissen. Zoals dat gaat met vrouwen. Maar u, Simon Vinkenoog, ging haar achterna. Met een hand gestrekt voor u uit, grijpend, strompelend, onhandig en ongetwijfeld met die fantastische verwarring op uw gezicht, die blinde adoratie voor de liefde zelf. Dan is het goed. Het applaus hoorde u al niet meer.

En dat, Simon, is het eerste beeld dat ik van u zag en dat ik nooit vergeten ben. Dat van de strompelende verliefde, net niet verloren, net niet alleen en altijd bezig te vallen, maar opgewekt, met het leven in de achterzak en, laat ik het woord voor één keer gebruiken, gelukkig. Deze maand verloor u uw been. Straks valt hij echt, dacht ik, maar u ontkende. U zou zo weer springen, zo weer in cirkels rond het leven heen dansen. Dan is het goed, dacht ik nu , het is nog altijd Vinkenoog. En het is ook altijd Vinkenoog gebleven.

Er is een verhaal dat ik uit een Franse film steel. Een man springt van de vijftigste verdieping. Om moedig te blijven tijdens de val zegt hij bij elk venster, bij elke verdieping de woorden: jusqu’ici, tout va bien, jusqu’ici, tout va bien. Jusqu’ici, tout va bien. En nu bent u gevallen, Simon, maar het gaat zonder twijfel nog altijd goed. U zal weer leren lopen. U zal die hemelpoort bestormen. En één van uw laatste verlangens, “aan imposante wolkenvelden nog immer genoegen te scheppen” zal u achterna blijven gaan. De wolkenvelden zal u desnoods uit uw eigen longen toveren. Steek op, Simon. Geniet. En vergeet niet eeuwig te blijven vallen.

Met liefde
Jan Aelberts