Weerwoord

Kraai: De Plantage – Schrijven wat je weet

Categorie

In de reeks De Plantage schrijft Dennis Gaens over een fictief schrijverscafé, waar de fictieve talenten van de fictieve literatuurwereld fictieve gesprekken voeren. De reeks is fictief en kent elke zes weken een nieuwe aflevering.

Achter de loods in de tuin staan minimaal drie auto's die ik niet ken. Een groene Opel Astra Stationwagon, een zilveren Audi en een foeilelijk paars busje met felgekleurde stickers langs de zijkant. Dat soort auto's maakten ze alleen in de jaren negentig, vermoedelijk onder de invloed van XTC.
Aan de overkant staat mijn huisbaas op het dak van een nog te voltooien schuur. Hoewel er een verlaten fabrieksterrein van een paar honderd meter tussen ons in ligt, versta ik elk woord dat hij naar de bouwvakkers schreeuwt. Hoe lang die schuur uiteindelijk zal blijven staan, is bij lange na niet zeker. Mijn huisbaas bouwt alles zonder vergunningen en vecht het later uit met de gemeente. Hij bouwt graag. Ik denk dat hij graag een kolonist was geweest.

Dit is wat vanochtend gebeurd is en nu zit ik de Plantage met precies die twee alinea's uitgetypt voor me op het scherm. Overdag zijn de meesten hier nuchter en typen gedisciplineerd op laptoptoetsenborden. 's Avonds is iedereen dronken en krabbelen de meesten van ons onleesbare oneliners en verhaalideeën op elk stukje papier dat maar te vinden is. De Plantage is ons café en wij, wij zijn de schrijvers van de toekomst. Nergens verdwijnen er zoveel bierviltjes als hier.

Ik staar naar mijn scherm en de twee alinea's die ik heb, terwijl tegenover me aan de tafel Edgar de drie hamburgers naar binnen werkt, die hij als ontbijt mee naar binnen heeft gebracht.
"Wat schrijf je?", vraagt hij, gevolgd door een flinke hap waarmee hamburger nummer één aan zijn einde komt. Meteen wordt hamburger nummer twee uit zijn papiertje gehaald. Over dat geluid heen zeg ik: "Gewoon dingen. Wat er vanochtend gebeurd is. Bij ons thuis."
"Hou je een dagboek bij of zo?"
Ik heb een hekel aan dagboeken. Ik maak lijstjes, ik maak schema's en ik schrijf aantekeningen op en in alles wat ik maar in mijn handen krijg, maar ik hou geen dagboek bij. Als ik ooit een autobiografie ga schrijven, zal het allemaal uit mijn hoofd moeten komen.
"Nee, ik probeer wat uit. Ik heb geen ideeën voor mijn column van deze maand."
"Mmmm. Lust je ook wat te drinken?" Hamburger twee heeft inmiddels de weg van hamburger één bewandeld. Zonder het antwoord af te wachten bestelt Edgar twee bier bij Hank. Dan richt hij zich weer tot mij: "Waar gaat het over?"
"Geen idee. Ik dacht: ik begin gewoon bij vandaag en dan zien we wel."
"En waar gaat het heen?"
"Nergens."

Terwijl Edgar zijn derde hamburger stuk voor stuk wegspoelt met slokken bier, praten we over "Write what you know", een uit het Amerikaanse Creative Writing overgevlogen adagium. Ik praat graag met hem over dit soort dingen. Hij heeft overal een duidelijke mening over, waar ik aan alles twijfel.

"Het is een hoop bullshit.", zegt hij na de laatste hap van hamburger nummer drie, "Tenzij je een autobiografie schrijft of zo. En daar ben je gewoon te jong voor."
Ik vraag me af of ik net hardop heb lopen denken.
"Weet je nog Jesper?", gaat hij verder.
Jesper was een jongen die vroeger in ons dichterscollectief zat. Hij geloofde dat je bijzondere dingen moest meemaken om bijzondere dingen te schrijven. Omdat hij niet zo veel meemaakte, is hij op een gegeven moment gestopt. Nu schrijft hij essays over telecommunicatie.
Ik geef toe, Edgar heeft een punt.
"Wis die shit en begin gewoon opnieuw. Wat had er kunnen gebeuren vanochtend? Dat is toch veel interessanter?"
Ik kijk naar de twee alinea's.
“Fuck dat write what you know. Schrijf wat je wil. En wat je wil lezen."

Er zijn dagen dat ik advies opvolg. Op andere dagen herhaal ik het alleen maar.

Credits

Meer lezen van Dennis Gaens? http://denieuwes.com/