Weerwoord

Kraai: Met Mevrouw Hendrix achter de toog - I

Categorie

Sjefke is het eerste deel van de reeks Met Mevrouw Hendrix achter de toog. Deze gastbijdrage werd geschreven door Mevrouw Hendrix herself.

Sjefke

Sjef is lang, kalend met bakkebaarden en heet eigenlijk Gert, want heel vroeger toen hij vooral baas-keuken was had hij een bordje boven de keukendeur op de eerste verdieping hangen met de woorden “Ich Chef, Du Nix.”
Er zijn aardig wat vrienden en kennissen van me die op een bepaald moment hebben gedacht dat ik twee verschillende bazen hebben. Gert en Sjef.
Maar we hebben er maar één, bij ons in de kroeg.
Onze Sjef.

Ons Sjefke is al mijn baas toen een biertje nog twee gulden kostte en een pak shag acht. Ik sta daar voornamelijk achter de tap, maar toen ik net in de kroeg kwam werken, kwam de dag dat ik ook eens een keukendienst moest draaien met onze Sjef, die het altijd een sport vond om zo vroeg mogelijk aan de bar te gaan zitten om bier te gaan drinken. En zo stond ik ineens alleen in de keuken. Ik overwoog om alles in mijn eentje te koken en daarna tegen mijn collega’s te gaan klagen, zoals gangbaar was in die dagen, lang, lang geleden,maar bij nader inzien besloot ik te doen waar ik het beste in was. Naast hem aan de bar zitten.
Die dag is de keuken totaal in het honderd gelopen, vier van de tien gerechten waren gewoon niet gekookt en dus op, en vijf hadden verkeerde saus, verkeerde kruiden of misten dingen als honing en tijm (de lamskoteletten in honing-tijmsaus) of zure room (de gepofte aardappel). Al met al vonden we het zelf na die twaalf bier een best hele prestatie dat we dan toch nog één gerecht zoals het hoorde op de tafels hadden gekregen (de friet). Ik denk dat het die dag is geweest die er voor gezorgd heeft dat het me eigenlijk nooit gelukt is om kwaad te worden op Sjef, ook al heb ik het geprobeerd. Echt.  Bijvoorbeeld wanneer mijn loon drie maanden lang niet werd gestort, of toen hij vast zat in Antwerpen wegens ziek (lees: wegens feest) en ik een dienst van twaalf uur lang moest draaien.
Zo had iedereen van het personeel een dag gehad, en we probeerden het, heus, maar  het ging gewoon niet, kwaad blijven op Sjef. Als hij dan met een hangend hoofd op dat veel te magere lijf en een veel te goeie fles wijn in zijn hand kwam aanslenteren en dan schuldbewust “Heej… Hannie…” zei, nou ja, dan kon ik niets anders dan boos kijken om vervolgens “ach joh… damaaktochnie’uitjohheelmaalnie’ergdatdoe’ktochgewoon ikhaalweleenvoorschotuitdekassa,needietwaalfuursdienstisechtgeenramphoorheelnie’heusnie’datweetjetochwel… Toch? Sjefke?” te sputteren.
“Sorry Hannie,” zei ‘ie dan.
En dan gaf hij de fles wijn.
Ooit liep ik de zolder op, om alvorens een dienst mijn tas en mijn jas op te bergen, toen ik hem doodstil met een geheven pollepel tussen de wijndozen zag staan. Hij hief alleen een hand toen ik de trap op kwam, terwijl hij strak tussen de wijndozen bleef staren.
“Wat doe je?” fluisterde ik.
“Sssst!” fluisterde hij terug. “Ik zit achter een muis aan.”
Zachtjes ben ik toen weer naar beneden geslopen.
Eenmaal beneden keek ik mijn collega aan en wees ik vragend met mijn duim over mijn schouder richting de zolder. Mijn collega haalde haar schouders op. “Hij zit er al sinds half elf vanochtend.”
Sjef is een man die klaagt als er niks is en niet klaagt als het heel erg is.
Hij kon rustig iemand laten komen tappen omdat hij zich “zo ziek voelde en echt niet lekker was en al twee dagen aan het kwakkelen was en om zeven uur al was opgestaan en veertien fusten de kelder in had gesjouwd en rillerig was en echt heel veel snot, moet je eens kijken hoeveel snot” om vervolgens aan de bar te blijven zitten met een bier of drie om te filosoferen over het leven.  Maar hij wandelde ook de Nijmeegse Vierdaagse uit (vier keer veertig kilometer per dag, mind you) uit met een enkele “ja, wel best wel een beetje pijn aan de voet, maar ach” om er vervolgens twee weken later achter te komen dat hij een gebroken teen had en viel ooit plots van de trap waarna bleek dat hij een licht hartfalen had.
En nu gaat Sjef weg.
Met pijn in zijn hart, zelfs letterlijk, maar een kroeg runnen is tien jaar leuk en na vijftien jaar wil hij wel eens wat anders. Gisteren zaten we met het personeel aan de bar tijdens zijn laatste dienst.
“Wie moet er nu onze slechte grappen, al porrend in zijen en op schouders, aan de mannen aan de bar doorvertellen alsof ze geniaal zijn?” klonk het aan de bar.
“Wie moet er nu heel hard schaterlachen? Zo hard dat je het buiten horen kan, als je aankomt fietsen?”
“Hoe moet dat nu verder? Als ineens zo opvalt dat we allemaal vreselijk chaotisch zijn, omdat jij er niet meer bent.”
“Ja! Verrader!”
Sjef tapte nog maar een bier. Om vervolgens tussen ons in aan de bar te komen zitten, de nieuwe collega alleen achterlatend achter de tap.
Gewoon.
Zoals het hoort.