Weerwoord

Kraai: Pad van de wenende nacht

Categorie

KRAAI publiceert 3 gedichten uit 'Vlak 8' van 'Het pad van de Wenende Nacht' van Dirk Vekemans, auteur van de Neue Kathedrale des erotischen Elends (NKdeE). Delen uit 'Het pad' werden eerder al in De Gids gepubliceerd. Dirk Vekemans is vooral gekend om zijn lopende code, teksten die op het internet hun eigen leven kennen >>

DE KLASSE JIJ

Jij bent afwezig als een veld van ongebruikt geheugen.
Jij bent een al met niets nog opgevuld & vlak & leeg.
Jij zet het afgedane op als initiële boord van het verlangen.
ik schrijf je neer & af om jou te zien & wil dan meer.

Jij zuigt mijn woorden aan & gomt werktuiglijk alles uit.
Jij breekt het zuchten als een muffe aanslag uit mijn keel.
Jij sluipt mijn zinnen in & stelt er elk begin van uit tot nooit.
Ik stamel & ik stotter, ik zoek je lichaam jankend in geluid.

Jij trekt mijn vingerspieren in een letterlijk verband.
Jij zet mijn ogen af & steekt mijn hand in ijs & brand.
Jij jaagt het stromend bloed naar een ondraaglijk bestand.

Jij houdt mij van je einder weg omdat mijn sterven je voltooit.
Jij stelt je lichaam in zodat ik alles als een vaststaand feit herschrijf:
ik snoer je op & aan mijn geest, mijn ziel, dit eeuwig hunkerende lijf.

DE KLASSE U

“Woorden, ze deugen niet”
Herlinda Vekemans, Herhaald onderwerp

U bent het Ene, Oorzaak, Middel & het Al.
U zegt mij van uw Wet het rijmen aan & uw Verhaal.
U maakt de muze af tot vrouw & mij tot haar vazal.
U buigt elk zwijgen om tot einde van uw Taal.

U zuigt het leven op, de vreugde bij de liefdesdaad.
U zaait het rot erin & in het rotte schiet uw zaad.
U snijdt de lijfjes ik, de lijfjes zij perfect op maat.
U zet de neuzen naar de winden van uw kwaad.

U spiegelt zich een spiegel in de ogen van mijn kop.
U draait de haat in haar & zet er een verlangen op.
U windt ons op & laat ons doden met uw zotskap op.

U hakt het jonge leven om, terloops, als zachte prut.
U hebt het vindingrijke hier voor eigen praal & nut
in mij, in haar, in u tot op uw barre bodem uitgeput.

Petite histoire d’eau
(de hulpklasse wij)

Wij dansten tot wij regen waren
& vielen dan je haren & je armen op.
We gleden langs je heupen & we daalden
diep tot in je wisselstand. Verrukking. Niets

waren wij, jij nam ons midden in. Honderden
akkoorden trokken groen voorbij & sloegen
purper uit & losten rozig op in mij. Een minnaar
brak de ijlste liefdeskreet in brokken uit je keel.

Ik sprong vooruit & legde natte
woorden in je hart te drogen.
Ik  bracht je haar in golven
met haar tover in een liedje uit.
In stilte treuren wij, in stilte
schuiven wij de stilte in de stilte uit.

& Zienderogen zal ons nog de huid
verschrompelen. Hier heb je mij.
Daar ga ik hem in haar voorbij.

Ik durf je lippen al niet meer
bij naam te noemen, ik durf
het drogen van je huid
niet langer aan te raken.

Onze armen duwen anoniem
het  zwijgen op naar ons. Een brakke
bodem rijst & plooit de klei
in barsten om je heen. Daar
heb je mij of zij of is het toch
weer jij?

Wij keren stelselmatig
dit verlangen om & om,
tot inkeer in dit kolken
keren wij ons om & uit.